Abraham

Nadat Abraham zijn bede
door de Heere zag verhoord,
en hij Izak had besneden
naar Gods opdrachtgevend woord;
nadat God hem wilde tonen
dat zijn komend nageslacht
groot zou zijn; ’t getal zijns zonen
als de sterren in de nacht,

tóen is God tot hem gekomen
en Hij riep hem: Abraham!
Abraham was zonder schromen
toen hij tot de Heere kwam.
Bereidwillig om te horen
sprak hij in dat ogenblik,
want hij wilde God bekoren:
Zie – hineni – hier ben ik.

Neem uw zoon, wil Izak geven
tot een offer, ga op reis.
Geef aan Mij als lam zijn leven
op de berg die Ik u wijs.
’s Morgens vroeg vertrekken beiden
om te doen wat God hen vraagt.
God zal hen die reis geleiden,
daar Hij zorg voor beiden draagt.

Na een reis van stille dagen,
nemen zij het offerhout.
Abraham hoort Izak vragen
en zijn stem klinkt zo vertrouwd:
Vader! – Vader wendt zijn ogen
met daarin een zachte blik
tot zijn zoon en zegt bewogen:
Zie – hineni – hier ben ik.

Zie het hout, maar wie zal lijden?
Waar is toch het offerlam?
– God zal Zelf een lam bereiden,
antwoordt vader Abraham.
Dan wil hij niet langer wachten.
Hij bindt Izak op het hout,
neemt het mes om hem te slachten
als het altaar is gebouwd.

Abram, Abraham! Het slachten
wacht een ander ogenblik.
Abraham toont zijn verwachten:
Zie – hineni – hier ben ik.
Dood uw zoon niet, laat hem leven.
Nu weet Ik dat u Mij mint
en Mij Izak wilde geven,
ook al is hij enig kind.

Abraham vindt in de struiken
achter blad en twijg en tak,
nu een ram om te gebruiken
in de plaats van Izaäk.
– Omdat u Mij wilde horen,
zegen Ik uw nageslacht.
Zonen worden u geboren
als de sterren in de nacht.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

12 − negen =