Psalm 75

Voor de opperzangmeester
op de wijs van Altáscheth [letterlijk: vernietig Israël niet]
een psalm van Asaf, een lied.

1. U, o God, U loven wij,
ja, wij loven U steeds weer,
U krijgt alle dank en eer,
want Uw Naam is heel dichtbij.
Wonderwerken van Uw macht
melden dit aan elk geslacht.

2. Als ik straks het ambt ontvang,
zal ik op bestemde tijd
richten in gerechtigheid.
Volk en aarde smolten bang,
maar ik heb het land bewaakt,
en zijn zuilen vastgemaakt.

3. Ik sprak de verwaanden aan:
Weest niet dwaas, weest niet verwaand.
Goddelozen zijn vermaand:
Laat uw hoorn zo hoog niet gaan.
Heft uw hoorn niet, legt hem neer
en spreekt niet hardnekkig meer.

4. Het verhogen komt toch niet
van zonsopkomst, west of noord,
de woestijn brengt dit niet voort.
God is Rechter, Hij gebiedt.
Hij vernedert en maakt stil
en verhoogt ook wie Hij wil.

5. Want een beker in Gods hand
schuimt van vers gekruide wijn.
Zelf zal Hij de Schenker zijn,
maar voor bozen in dit land
zet Hij enkel droesem neer
die zij drinken, keer op keer.

6. Eeuwig meld ik dan Gods eer,
ja, ik loof mijn leven lang
Jakobs God met psalmgezang.
Hoorns van bozen sla ik neer,
maar de vromen krijgen kracht
en hun hoorn verrijst vol macht.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

3 × 3 =