Vader

Nu ben ik vrij, ik ben geen kind meer
dat bij zijn vader blijven moet.
Ik heb de erfenis gekregen,
wat is het leven mooi en goed!

Maar na het feesten, komt er honger.
De tijd van weelde is voorbij.
Zelfs zwijnendraf wil ik nu eten,
maar niemand geeft daarvan aan mij.

Dus sta ik op, ik ga naar vader.
Ik ben mijzelf zo zat en moe,
ik ben niet waard een zoon te heten,
maar toch ga ik naar vader toe.

Ja, toch blijf ik hem vader noemen.
Hij is die vadersnaam zo waard,
omdat hij altijd vader zijn zal
en zo zichzelf steeds openbaart.

Hij staat van ver al op de uitkijk,
zijn liefde spreidt hij nog ten toon.
Ik heb hem al mijn schuld beleden
en – wonder! – hij noemt mij zijn zoon!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

drie + 2 =